In mijn blogpost op 15 augustus jl., schreef ik over het kort geding dat Collectieve Beheersorganisatie VEVAM had aangespannen tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo. Impliciet sprak ik de verwachting uit dat VEVAM dat geding zou winnen, maar expliciet rekende ik er op dat er nog wel wat rechtsgangen nodig zijn voordat deze ‘kabeloorlog’ ten einde is. Inmiddels is het kort geding dat VEVAM tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo had aangespannen geëindigd in een summiere afwijzing van alle aanspraken van VEVAM op de kabelexploitanten (zie Boek9 en IE Forum voor samenvatting en vonnis). Hoe nu verder?
De voorzieningenrechter heeft een duidelijk vonnis gewezen. Zij stelt onomwonden dat de door het Haagse hof beoordeelde stellingen in het arrest ‘NORMA/NL Kabel’ zodanige overeenkomsten vertonen met de huidige stellingen van VEVAM, dat verwijzing naar de redenering van het hof voldoende is om de aanspraken van VEVAM op de kabelaars af te wijzen. Ook pre-judiciële vragen aan de HR waren volgens haar niet nodig. Zij negeert iedere kritiek op het Haagse arrest, ook al is die kritiek niet bepaald zonder grond.
Maar de voorzieningenrechter gaat in dit vonnis nog wat stappen verder. Ze wijst ook de aanspraken van VEVAM gebaseerd op overdracht van auteursrecht af; en ze introduceert een ongeclausuleerde ‘aanspraak’ van regisseurs voor vergoedingen voor kabeldoorgifte bij een onbekende derde partij.
De rechter stelt dat de contractuele afspraken die regisseurs met producenten maken restrictief moeten worden uitgelegd. Die restrictieve uitleg wordt gerechtvaardigd door het ‘vermoeden van overdracht’ ex art. 45d Aw. De rechter bouwt hier het ‘vermoeden van overdracht’ fluks om tot een overdracht van rechtswege. In haar reactie op dit vonnis heeft Jacqueline Seignette (hier en hier) al terecht gesteld dat deze opvatting in strijd is met het Europees recht (specifiek: HvJ EG ‘Luksan’).
Maar de rechter voegt daar nog iets aan toe. Zij stelt dat regisseurs in het algemeen de rechten uitzonderen “die op grond van de wet collectief worden geëxploiteerd door VEVAM”. Vervolgens redeneert de rechter dat op dit moment “aannemelijk” is dat art. 26a Aw (die verplicht tot collectief beheer) niet meer geldt èn dat VEVAM geen overeenkomst meer heeft met de kabelexploitanten, zodat de overgedragen rechten de facto niet bestaan.
Dit deel van de redenering van de voorzieningenrecht is zonder meer onjuist. Een enkele blik op het aansluitcontract dat VEVAM sluit met de regisseurs (hier te downloaden) leert dat de aangesloten regisseurs (vrijwel) al hun rechten onvoorwaardelijk overdragen aan VEVAM. Wat er al dan niet in de contracten van regisseurs met producenten staat, is dan ook niet van belang voor de rechten die VEVAM heeft. Waarbij overigens de praktijk leert dat er evenzoveel verschillende formuleringen bestaan als er contracten zijn.
Bovendien, als veronderstellenderwijs VEVAM die rechten uitsluitend zou hebben wanneer zij die collectief uitoefent, behoudt VEVAM die rechten natuurlijk ook wanneer zij niet handelt op grond van art. 26a Aw maar op grond van haar statutaire doelstellingen en/of feitelijk handelen. Dat geldt des te sterker voor de stelling van de rechter dat het recht van VEVAM ook vervalt omdat zij na 1 oktober 2012 geen overeenkomst meer heeft met de kabelexploitanten en ‘sindsdien die aanspraken jegens de kabelexploitanten niet uitoefent’. Deze redenering kan niet juist zijn: als zij gevolgd wordt, verliest VEVAM haar rechten iedere keer dat er moet worden onderhandeld over een nieuw kabelcontract. Daar komt bij dat VEVAM momenteel die rechten natuurlijk wel degelijk (collectief) uitoefent, onder meer door het voeren van rechtszaken. Als de logica van dit vonnis wordt gevolgd, verliest een partij zijn aanspraken zodra die niet langer door de wederpartij worden erkend. Dat lijkt mij geen wenselijke situatie.
Tot slot stelt de voorzieningenrechter in een obiter dictum (laatste regels van r.o. 4.4) dat de regisseurs nog steeds recht hebben op een vergoeding voor het (opnieuw) uitzenden van hun werk “maar een en ander zal echter op een andere manier vorm moeten worden gegeven”. Het is raadselachtig waar hiermee op wordt gedoeld. Het meest voor de hand lijkt te liggen dat de rechter meent dat de regisseurs, respectievelijk VEVAM, alsnog de (verenigingen van) producenten moeten, respectievelijk moet aanspreken voor een kabelvergoeding. Dat zou niet onlogisch zijn, aangezien bekend is dat de producenten (verenigd in RoDAP) wel een vergoeding ontvangen van de kabelexploitanten.
Met de op 20 september aanstaande verwachtte conclusie van de AG in het cassatieberoep van NORMA zal enigszins blijken of de voorzieningenrechter zich terecht geconformeerd heeft aan het Haagse arrest, en zelfs dan: een meer definitief einde aan de onzekerheid komt pas na het arrest van de Hoge Raad en, zoals gezegd, een gang naar het Europese Hof zal mij niet verbazen.
Pingback: RoDAP reageert | Kracht advocatuur juridische blog
Pingback: Auteursrecht: wat te doen met ‘directe injectie’? | Kracht advocatuur juridische blog