De frequentie van deze blog is het afgelopen jaar min of meer gelijk opgegaan met de rechtszaken tussen de diverse Collectief Beheer Organisaties (‘CBO’s’) en kabel-exploitanten. En toen de strijd van de filmmakers een publiek spektakel begon te worden, viel er juridisch eigenlijk niet zoveel nieuws over te zeggen – en waar men niet over spreken kan, daarover moet men zwijgen.
Toch zijn er sinds mijn laatste blogpost interessante ontwikkelingen geweest. LIRA, de CBO voor (scenario)schrijvers heeft voor de rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2014 een klinkende overwinning behaald tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo (zie Boek9, IE-Forum en op de Lira website). Kort gezegd: waar eerder de acteurs-CBO ‘NORMA’ haar gepretendeerde rechten had zien verkruimelen tot bij de Hoge Raad aan toe, bleef de aansluit-overeenkomst tussen LIRA en de schrijvers fier overeind. Schrijvers hebben rechten en ze kunnen die rechten naar welbevinden overdragen aan een CBO, oordeelde de Amsterdamse rechtbank. En als die rechten eenmaal aan een CBO (zoals LIRA) zijn overgedragen, dan kunnen ze niet nogmaals door de schrijver aan een andere, meer kabelaars-vriendelijke partij worden overgedragen (zoals de film- en televisie-producenten die zich eveneens hebben aangesloten bij RODAP).
Goed nieuws voor de schrijvers dus, zij het in belangrijke mate in de rechtszaal. Want na de euforie kwam de praktijk, en zoals bleek uit een persbericht van de moloch RODAP, waren de kabelexploitanten in het geheel niet van plan om op korte termijn aan de schrijvers te gaan betalen. RODAP liet in december 2014 weten dat ze een schimmig fonds in het leven had geroepen in plaats van een regeling te treffen met LIRA. Ook het publiekelijk afbranden van het UPC-kalf tijdens het Nederlands Film Festival in 2014 had daar niets aan veranderd. Inmiddels schijnt er licht te gloren, maar het definitieve bericht laat nog op zich wachten. In de zaak tussen LIRA en UPC is hoger beroep ingesteld, dat nog steeds loopt.
Dus waar staan de (film)auteurs dan nu?
In de eerste plaats is er het befaamde auteurscontractenrecht dat nog steeds in de maak is. Het advies van de Commissie Auteursrecht over de noodzaak van een wettelijke contractenregeling stamt uit 2006. De praktijk is er inmiddels niet veel makkelijker op geworden voor de auteurs, maar de nieuwe wet is er nog steeds niet. En trouwens, het is nogal de vraag of die nieuwe wet de verbetering zal brengen die werd gehoopt. In de loop van het wetgevingstraject zijn er zoveel compromissen gesloten dat het huidige voorstel vooral een lappendeken is van moeilijk uitvoerbare regelingen en nauwelijks af te dwingen vergoedingsrechten.
Voor regisseurs en scenaristen is in het huidige wetsvoorstel vooral van belang dat zij (in artikel 45d lid 2 Aw) een ‘vergoedingsaanspraak’ krijgen op de belangrijkste exploitanten van hun werk, namelijk de omroepen en andere partijen die het werk ‘per draad of draadloos’ openbaar maken. Daar staat wèl tegenover dat de makers hun auteursrecht wat dit betreft moeten hebben overgedragen aan de producent van dat werk. Bovendien wordt het eerste lid van art. 45d Aw zodanig gewijzigd dat de makers (al?) hun rechten aan de producent moeten hebben overgedragen om aanspraak te kunnen maken op de billijke vergoeding die ze voorheen zondermeer hadden.
In de tweede plaats zijn er rechtszaken en meer rechtszaken. Dit hangt nauw samen met de eerder gesignaleerde onwil van exploitanten enerzijds en de rechtspositie van auteurs anderzijds. Schrijnend voorbeeld van de strijd die auteurs moeten leveren, zijn de eerder gesignaleerde rechtszaak van LIRA uit 2014 en een uitspraak in kort geding tussen BUMA en KPN/Digitenne (zie Boek9 en IE-Forum) van 7 januari 2015.
In de ‘LIRA/UPC c.s.’-zaak werd beslist dat schrijvers op geldige wijze hun rechten hebben overgedragen aan ‘hun’ CBO, en dat die CBO (i.c. LIRA) derhalve gerechtigd is een vergoeding te vorderen bij kabelexploitanten voor de uitzending van de filmwerken die op het werk van die schrijvers gebaseerd zijn. Maar in de BUMA/KPN/Digitenne-zaak werd vervolgens weer eens pijnlijk duidelijk dat de hoogte van de gevraagde vergoeding in belangrijke mate afhangt van de bereidwilligheid van de exploitanten om die vergoeding te betalen. In het geval van BUMA, meende Digitenne dat het gevraagde tarief te hoog was. Het tarief was namelijk gebaseerd op een vergoeding die ook aan kabelexploitanten wordt berekend en Digitenne is geen kabelexploitant; bovendien had Digitenne (zo bleek) niet deelgenomen aan de tariefsonderhandelingen tussen BUMA en – daar is die weer – RODAP. De rechter besliste dat BUMA en Digitenne terug moesten naar de onderhandelingstafel.
En tot slot, in de derde plaats, blijkt dat de juridische literatuur eveneens hopeloos verdeeld is. De advocaat Roland Wigman publiceerde een artikel waarin hij het vonnis van de rechtbank in ‘LIRA/UPC c.s.’ op alle fronten aanvalt. Hoewel hij mijns inziens ongelijk heeft, werpt hij erg veel stof op. Daar staat tegenover dat de eminente hoogleraar Jan Kabel in het blad van de Vereniging voor Auteursrecht een waarderende noot schreef bij hetzelfde vonnis.
De voorlopige conclusie tot zover is, vrees ik, ‘nobody knows anything’. Maar het is wel duidelijk dat auteurs zonder auteursrechten – en zonder de mogelijkheid of de bereidwilligheid om die rechten af te dwingen – in een positie verkeren die vergelijkbaar is met die van 19e-eeuwse fabrieksarbeiders. Dat is een tamelijk treurige conclusie zo aan het begin van de 21e eeuw.
Pingback: Auteursrecht: wat te doen met ‘directe injectie’? | Kracht advocatuur juridische blog
Pingback: Een nieuw droef hoofdstuk in de kabeloorlog: LIRA vs. Ziggo, pt.2. | Kracht advocatuur juridische blog