Spoedeisend belang vereist snel handelen

Laat er geen gras over groeien! (P: EdV)Voor het aanspannen van een kort geding (dat wil zeggen: een tijdelijke maatregel vragen bij de voorzieningenrechter) is ‘een spoedeisend belang’ noodzakelijk. Lange tijd werd spoedeisend belang aangenomen als er sprake was van een voortdurende inbreuk op een recht van Intellectuele Eigendom. Vier recente uitspraken van de Rechtbank Den Haag wekken de indruk dat aan die praktijk een einde is gekomen.

In een post kort na de zomer, wees ik op het kort geding tussen twee elkaar bestrijdende webwinkels (Rb. Den Haag 20 augustus 2015). De ene partij was ‘parfumswinkel.nl’, de ander was ‘parfumswebwinkel.nl’. Anderhalf jaar nadat Parfumswinkel.nl een eerste sommatie had verstuurd (er dreigde verwarring), werd alsnog de stap naar de voorzieningenrechter gemaakt. Een kort geding na anderhalf jaar stilzitten, waarom niet? Omdat Parfumswinkel.nl in die anderhalf jaar ook een bodemprocedure had kunnen voeren, dáárom niet – zo oordeelde de voorzieningenrechter. Parfumswinkel mocht eventjes ‘talmen’, maar daarna had ze tot actie moeten overgaan.

Te lang wachten met actie ondernemen, breekt niet alleen kleine partijen op. Ook Agfa (11.728 werknemers) moest tot haar schade ontdekken dat de Haagse rechter  ‘voortvarend handelen’ eist (Vrz. rb. Den Haag 27 november 2015, (Agfa/Fujifilm). In die kwestie ging het om lithografische drukplaten: Agfa heeft een Europees octrooi dat – kort samengevat – is verdeeld over drie afgeleide octrooien. Een concurrent van Agfa, Fujifilm (75.000 werknemers) is samen met Agfa een van de grote spelers op de markt voor drukplaten. Agfa stelde dat Fujifilm (‘Fuji’) inbreuk maakt op (één van) haar octrooien (‘EP 327’) en vorderde onder andere een verbod hierop.

De voorzieningenrechter doet niet mee. Opvallend is rechtsoverweging 4.8: “Tussen partijen is niet in geschil dat Fuji de drukplaten waar het in dit kort geding over gaat reeds sinds 2005 op de markt brengt (…). Agfa heeft evenwel tot mei 2013 gewacht alvorens zij Fuji aansprak, zonder overigens adequaat toe te lichten dat en waarom de drukplaten van Fuji op EP 327 inbreuk zouden maken. Agfa heeft geen, althans onvoldoende rechtvaardiging voor dit tijdverloop gegeven. Naar voorlopig oordeel is niet aannemelijk dat Agfa, naar zij stelt, zich eerst in 2013, in het kader van een (inbreuk)procedure tegen een derde (zie 2.4.), is gaan realiseren dat Fuji’s drukplaten onder de beschermingsomvang van EP 327 vallen. (…)”

En de voorzieningenrechter vervolgt (r.o. 4.9): “Los van het voorgaande geldt dat Agfa ook na mei 2013 allerminst voortvarend heeft gehandeld. Nadat Fuji in juni 2013 op de brief van Agfa had gereageerd heeft Agfa gedurende een half jaar geen nadere stappen ondernomen. Tussen januari 2014 en mei 2014 is er vervolgens wel gecorrespondeerd tussen partijen, maar zonder uitzicht op een concreet resultaat op korte termijn. Agfa heeft vervolgens wederom tien maanden gewacht met het bij deze rechtbank aanhangig maken van bodemprocedures (…). Agfa heeft niet inzichtelijk gemaakt dat zich vervolgens – vijf (!) maanden nadien – omstandigheden hebben voorgedaan die ertoe hebben geleid dat het belang bij optreden in rechte spoedeisend is geworden.”

De rechtbank oordeelt hier dus, kort en goed, dat het vereiste van spoedeisend belang in niet geringe mate wordt beïnvloed door de snelheid van handelen van de eiser. Een voortgaande inbreuk op zich is niet (meer) voldoende voor toewijzing van een voorlopige voorziening. De eiser moet voorafgaand aan het kort geding bijvoorbeeld ook aan zijn wederpartij duidelijk hebben gemaakt dat er haast is, onder meer door (zo begrijp ik dan maar) in correspondentie termijnen te stellen èn die termijnen ook te handhaven.

Een ander vonnis van de Rechtbank Den Haag (Vzr. Rb. Den Haag 14 augustus 2015, ‘Eichholtz/Gedaagde’; zie hier en hier), was vooral interessant om wat er nìet werd toegewezen. Meubelmaker Eichholtz had een modelrecht op een diamant-vormige tafel (de ‘Asscher-tafel‘), waarvan de vorm ontleend is aan een diamant van het bekende huis Asscher. Een concurrent bood sterk gelijkende tafels aan onder de naam ‘Kimberley’. Eichholtz beriep zich op haar modelrecht, auteursrecht èn op ‘slaafse nabootsing’ (onrechtmatige daad). De voorzieningenrechter oordeelde dat het model van Eichholtz nieuw was en een duidelijk eigen karakter had, zodat het modelrecht van Eichholtz geldig was. De inbreukmaker werd veroordeeld om de verkoop van ‘Kimberley’ te staken onder dreiging van dwangsommen. Tot zover weinig spannends.

Opvallend was dat in deze zaak de ‘nevenvorderingen’ werden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Opvallend, omdat veel IE-zaken  immers worden afgewikkeld in kort geding: in kort geding worden er dan ook vaak vèrgaande vorderingen toegewezen, waaronder terughalen en vernietiging van de inbreukmakende spullen (de befaamde ‘nevenvorderingen’, naast het inbreukverbod als hoofd-vordering). In dit geval echter, oordeelde de rechtbank dat afgifte tot vernietiging van inbreukmakende producten etc. “een onomkeerbare maatregel betreft en Eichholtz niet heeft gesteld dat er specifieke omstandigheden zijn die een dergelijke maatregel (…) noodzakelijk en spoedeisend maken.”

En tot slot: een zaak tussen partijen ‘Innovation for Flooring‘ en ‘Unilin‘ (Vrz. rb. ‘s-Gravenhage 27 november 2015) met betrekking tot een octrooi voor lijmloos koppelen van vloerpanelen. Deze zaak is een beetje een anomalie, aangezien de rechtbank spreekt over ‘spoedeisend belang’ maar het lijkt alsof de eiser vooral geen ‘belang‘ heeft.

Innovation for Flooring (‘I4F’) stelt dat producenten terughoudend zijn haar technologie voor vloerpanelen te implementeren omdat zij bang zijn door Unilin te worden aangesproken op inbreuk op een octrooi van Unilin. I4F heeft diverse vorderingen en nevenvorderingen ingesteld (er speelt ook nog een uitgebreide bevoegdheidskwestie met grensoverschrijdende aspecten, maar dat is niet voor deze blog).

De Haagse rechter constateert (r.o. 4.13): “I4F heeft in het midden gelaten waar de producenten die zij bedoelt gevestigd zijn, maar naar Unilin onweersproken heeft gesteld is dat niet in Nederland. Evenmin heeft I4F gesteld dat de door haar ontwikkelde vloerpanelen in Nederland op de markt worden gebracht of dat plannen bestaan dat op korte termijn te doen (…).” Ook heeft I4F in het buitenland geen actie ondernomen; en een vordering tot inzage van bepaalde stukken op grond van art. 843a Rechtsvordering wordt  afgewezen, omdat niet duidelijk is hoe toewijzing van die vordering I4F zal helpen bij het vaststellen van haar rechtspositie.

Dat ‘spoedeisend belang’ niet zomaar een procesrechtelijk puntje voor de juridische liefhebber is, blijkt uit de kostenveroordeling die Innovation for Flooring in bovengenoemde kort geding-procedure heeft opgelopen: de rechter veroordeelde I4F in de proceskosten, begroot op € 148.023,75. Daar komen uiteraard de eigen kosten nog bij. Haastige spoed is dus wel degelijk goed.

(Vragen? Neem contact op met erik.devos@kracht-advocatuur.com)

Over krachtblog

Advocatenkantoor in Amsterdam, gespecialiseerd in Intellectuele Eigendom en effectieve procedures.
Dit bericht werd geplaatst in Effectief procederen, Octrooirecht, Procesrecht en getagged met , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.